Bronbeek, anderhalve eeuw levende herinnering

24-05-2015

Voor iedereen die iets heeft met Indonesië en de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië, zal Bronbeek een vertrouwde klank hebben. Al sinds de oprichting in 1863 staat dit tehuis voor alleenstaande oud-militairen en museum symbool voor de relatie van Nederland met de Indonesische Archipel, zowel in positieve als in negatieve zin. In de loop van de tijd is niet alleen die relatie veranderd, maar ook de plaats die Bronbeek daarin inneemt en de doelgroepen die zich vertegenwoordigd voelen door Bronbeek. Dat proces van voortdurende betekenisverandering vindt inmiddels al meer dan 150 jaar plaats: anderhalve eeuw levende herinnering.

De eerst bekende eigenaar van het landgoed uit het begin van de 19e eeuw aan de Velperweg in Arnhem dat later het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek zou worden, was ene Herman Stijgerwald, een rentenierende logementhouder. Hij liet een huis bouwen op het landgoed dat hij de naam Bronbeek gaf, vanwege het feit dat er op het terrein bronnen ontspringen die een beek voeden. Na vervolgens enige malen van eigenaar gewisseld te zijn, werd het landgoed met huis Bronbeek in 1854 voor 75.000 gulden verkocht aan koning Willem III. Deze schonk het in 1859 aan de Staat der Nederlanden, onder de voorwaarde dat het een tehuis voor invalide oud-militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) zou worden.[1]

Al vanaf de oplevering in 1863 was Bronbeek mede bedoeld als uithangbord voor de koloniën, onder andere in de vorm van een Trofeeëngalerij. Inmiddels is het, behalve een tehuis voor militairen van de gehele krijgsmacht, een modern museum met een monumentenpark dat plaats biedt aan vele, aan de Indische geschiedenis gelieerde, reünies en herdenkingen, en sinds 2010 besteedt het Indisch Herinneringscentrum aandacht aan de civiele kant van deze geschiedenis. Deze tentoonstelling wil laten zien hoe Bronbeek functioneerde en nog steeds functioneert als plaats van herinnering, oftewel lieu de mémoire, hoe de symboliek en herinneringswaarde in anderhalve eeuw voortdurend wijzigden, onder invloed van de wisselende perspectieven op Nederlands' (post-)koloniale verleden en de band met Nederlands-Indië, later Indonesië. Maar eerst volgt een nadere omschrijving van het begrip lieu de mémoire.

Wat is een lieu de mémoire?

In 1984 verscheen onder leiding van de Franse historicus Pierre Nora het eerste boekdeel van Les Lieux de Mémoire.[2]In de zeven delen die het project uiteindelijk omvatte, werden 130 plaatsen van herinnering van de Franse natie beschreven, plaatsen waar mensen in verbinding staan met hun verleden. Volgens Nora kunnen lieux de mémoire zowel fysieke plaatsen zijn als symbolen, instellingen, personen of herdenkingsdagen. Ze zijn materieel, symbolisch en functioneel, en bij voorkeur alle drie tegelijkertijd. Verder moet er een bewust gecreëerde wil tot herinneren zijn en een aanleg tot metamorfose. Een lieu de mémoire bevindt zich tussen de herinnering – die wordt ervaren en gedragen in het dagelijks leven van gemeenschappen – en de geschiedenis – een zo objectief mogelijke reconstructie van wat er niet meer is – in, en maakt als het goed is deel uit van beide werelden.[3]

Het begrip lieux de mémoire zoals Nora het gebruikte, werd heel populair, maar er volgden ook kritische geluiden en aanvullingen op het concept, onder anderen van H. Simissen. De relatie in de tijd die lieux de mémoire leggen, is volgens Simissen een complexe driehoeksverhouding tussen het verleden waarnaar de lieu verwijst, het verleden waarin het werd opgericht en het heden van degene die ernaar kijkt. Het gaat om een wisselwerking, een proces dat telkens een andere uitkomst krijgt: de betekenis ervan ligt niet vast maar verandert in de loop van de tijd.[4] De tentoonstelling 'Bronbeek: anderhalve eeuw levende herinnering' is, volgens het concept van Simissen, ingedeeld in drie perioden.

1863: Oprichting van tehuis voor oud-militairen en museum Bronbeek

In 1859 schonk koning Willem III landgoed en huis Bronbeek als huisvesting voor een nieuw op te richten Koloniaal Militair Invalidenhuis. De ideeën over de reden voor dit genereuze aanbod lopen nogal uiteen, maar de belangrijkste reden lijkt te zijn dat het in deze periode, zo omstreeks 1855-1860, moeilijk was om voldoende vrijwilligers te vinden voor het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger.[5] Via diverse maatregelen, waaronder het verhogen van de pensioenen en het oprichten van een tehuis voor invalide militairen, werd geprobeerd hier verandering in te brengen. Toen Rochussen, de minister van Koloniën, Willem III er ook nog van wist te overtuigen dat de oprichting van een dergelijk tehuis zijn populariteit absoluut ten goede zou komen, besloot de koning, waarschijnlijk enigszins in een opwelling, Bronbeek als vestigingsplaats hiervoor beschikbaar te stellen.[6] Hij schonk huis en landgoed aan de Nederlandse Staat, onder het voorbehoud dat de Staat voortaan het onderhoud voor haar rekening zou nemen, en dat huis en landgoed nooit ergens anders voor gebruikt zouden worden dan als tehuis voor (invalide) veteranen.[7]

Het hoofdgebouw van Bronbeek, dat achter de oorspronkelijke villa (die nu commandants-woning is) werd gebouwd, is ontworpen door rijksarchitect Willem Nicolaas Rose (1801-1877). Het is een vrij sober, strak ontwerp, waarschijnlijk soberder dan Willem III eigenlijk in gedachten had voor een instituut dat als uithangbord voor de koloniën moest dienen.[8] Deze laatste functie werd het meest benadrukt door de opname van een museumgedeelte, de Trofeeëngalerij, in het oorspronkelijke ontwerp. In de loop van de tijd ontstond de mythe dat in deze galerij de memorabilia van de bewoners tentoongesteld werden, maar dat is een misvatting. Het merendeel van de tentoongestelde voorwerpen betrof geschenken van bevriende staatshoofden, maatschappelijke verenigingen en vermogende particulieren aan Bronbeek, en de nadruk lag op trofeeën: voorwerpen die tijdens diverse veldtochten in Oost-Indië veroverd waren op de tegenstander.[9]

Al direct vanaf de opening was de publieke belangstelling voor het museum enorm: Bronbeek ontving honderden (betalende) bezoekers per dag, de meeste in de zomermaanden. Een bezoek maakte vaak deel uit van een zogenaamde Grand Tour en er kwamen dan ook veel hooggeplaatste buitenlandse gasten. De bezoekers werden rondgeleid door de bewoners van het tehuis. Exacte cijferreeksen over alle jaren zijn niet bekend, maar over het jaar 1876 waren het er in elk geval al 10.318.[10] Op dat moment zal zeker ook de Atjeh-oorlog, die in 1873 was uitgebroken, een rol gespeeld hebben in de belangstelling. In deze periode was Bronbeek het brandpunt voor gevoelens van nationale trots over het koloniale rijk dat Nederland in de loop der eeuwen in de Oost had opgebouwd.

1949-1969: De veranderende houding ten opzichte van Bronbeek in de post-koloniale tijd

Met de invasie van de Japanners in Nederlands-Indië in 1942 kreeg de Nederlandse koloniale trots voor het eerst een gevoelige knauw. Binnen enkele dagen werd het KNIL verslagen en hadden de Nederlanders niks meer te vertellen in de Archipel. Bronbeek wist gedurende de Tweede Wereldoorlog 'zelfstandig' of in elk geval uit handen van de Duitsers te blijven, de bewoners mochten zelfs het KNIL-uniform blijven dragen.[11] Toen Soekarno op 17 augustus 1945, twee dagen na de capitulatie van Japan, Indonesië onafhankelijk verklaarde, kwam dat voor velen, en zeker voor de bewoners van Bronbeek, als een donderslag bij heldere hemel. Dit was het begin van een conflict dat zich tussen 1945 en 1949 in Indonesië ontwikkelde tussen Nederland en een diverse groep van onafhankelijkheidsstrijders. Onder de eufemistische benaming 'politionele acties' werd feitelijk een dekolonisatieoorlog uitgevochten.

Op 27 december 1949 droeg Nederland ten slotte de soevereiniteit aan Indonesië over. Voor Bronbeek betekende het specifiek dat de exploitatiekosten niet langer onder de Indische begroting vielen. Het einde van Nederlands-Indië betekende ook het einde van het KNIL, dat op 26 juli 1950 na 120 jaar werd opgeheven.[12] Als laatste verdween, zo'n tien jaar na Indië, ook het ministerie van Koloniën, dat na de oorlog nog onder allerlei andere benamingen was voortgezet. Daarmee begon ook voor Bronbeek de post-koloniale tijd pas echt.[13] In de jaren na de soevereiniteitsoverdracht raakte de Bronbeekse gemeenschap steeds meer in zichzelf gekeerd. Het Nederlandse koloniale verleden belandde al snel in het verdomhoekje en dat was niet gemakkelijk te verkroppen voor de bewoners van Bronbeek. Een van de gevolgen was in elk geval dat het inmiddels als negatief ervaren woord 'koloniaal' in 1959 uit de naam van het tehuis werd geschrapt.[14] Nederland werd liever niet meer herinnerd aan de minder verkwikkelijke kanten van haar koloniale verleden.

Toch bleef het museum flinke bezoekersaantallen ontvangen. Na de oorlog kwam opnieuw de stroom geschenken aan Bronbeek op gang, onder meer bestaand uit grote hoeveelheden wapens die afkomstig waren uit de strijd tegen Japan. In 1962 vond een grote verbouwing plaats, waarbij modernisering en professionalisering de kernwoorden waren. Bronbeek moest gereedgemaakt worden voor de toekomst en voor het eeuwfeest op 19 februari 1963.[15] Op een persconferentie ter gelegenheid van dit feest werd het woord 'koloniaal' angstvallig vermeden; voor het overige genereerden alle activiteiten en koninklijke bezoeken veel aandacht, waardoor nieuwe bezoekers zoals historische verenigingen, legeronderdelen en veteranenclubs Bronbeek wisten te vinden, ook als locatie voor vieringen, jubilea, vergaderingen en herdenkingen. Verder trok het vernieuwde museum meer particuliere bezoekers dan ooit tevoren: in 1963 waren het er 24.000, waarvan 18.000 betalend.[16] De modernisering en het extra inzetten op pr-activiteiten wierp zijn vruchten af.

Er volgde een aaneenschakeling van telkens nieuwe verbouwingen en andere indelingen van de collectie, die telkens even extra bezoekers opleverden. De nadruk kwam daarbij steeds meer op het vooralsnog minder besmette recente verleden te liggen: in 1966 was er bijvoorbeeld nog maar één zaal over de Atjeh-oorlog, terwijl vooral de Japanse bezetting en de 'politionele acties' veel aandacht kregen, een periode waarin Nederland deels nog de illusie kon koesteren voor een goede zaak te hebben gestreden. Maar ondanks deze aanpassing, die tevens een verschuiving van 'Trofeeëngalerij' naar een meer etnografisch en antropologisch gerichte tentoonstelling was, bleek in de jaren zestig vooral dat de vanzelfsprekendheid van de collectie verdwenen was.[17] De omslag van overheerser die zich alles toe-eigende wat los en vast zat naar een in het Indonesische volk en haar geschiedenis geïnteresseerde gelijkwaardige staat, verliep niet altijd even gemakkelijk. Zowel nationaal als internationaal begon men zich in steeds bredere kring af te vragen of de kolonisatie wel zo zegenrijk was geweest als men lang wilde geloven: had men inderdaad 'beschaving' gebracht of vooral geprofiteerd van natuurlijke rijkdommen die in eigen land niet te vinden waren en de plaatselijke bevolking uitgebuit en vernederd?

Deze vraag kwam in een wel heel schril daglicht te staan toen op 17 januari 1969 J.E. Hueting in het actualiteitenprogramma van de VARA Achter het Nieuws een boekje opendeed over het gewelddadig optreden in Indonesië tussen 1945 en 1949, dat volgens hem onder de noemer oorlogsmisdaden geschaard kon worden. Een van de gevolgen was dat de regering onderzoek liet doen, waarna de zogenaamde 'Excessennota' verscheen, die wilde aantonen dat het vooral om incidentele gevallen ging. Maar de geest was uit de fles: vanaf dat moment was definitief duidelijk dat de periode 1945-1949 in Indonesië een nog lang niet volledig geschreven geschiedenis met vele zwarte bladzijden was.

Ook Bronbeek kreeg zijn deel van de negatieve sentimenten die steeds openlijker geuit werden. Ineens begon de vanzelfsprekende verbondenheid van het tehuis met het museum zich tegen de bewoners te keren. De animo van de Bronbeek-bewoners om als gids op te treden in het museum, slonk zienderogen.[18] Bronbeek stond vanaf nu meer en meer symbool voor een verwerpelijk verleden dat liever genegeerd en vergeten werd. Het werd door de buitenwereld vooral nog gezien als een lieu de mémoire voor een kleine groep in een geïdealiseerd verleden levende 'oude kolonialen'. Dit beeld werd nog versterkt door het blijven dragen van het KNIL-uniform en het door sommige bewoners kweken van een lange baard.[19]

1985-heden: De strijd voor behoud en de plaatsing van vele monumenten

In 1985 werd het hoofdgebouw van Bronbeek Rijksmonument.[20] Dat was een steun in de rug voor het tehuis, dat in de voorgaande jaren diverse malen met sluiting was bedreigd. De Nederlandse staat wilde er eigenlijk wel van af, vanwege de hoge kosten en de op een dergelijke locatie moeilijk bij te benen modernisering in de ouderenzorg, maar toen puntje bij paaltje kwam, bleken niet alleen de bewoners van Bronbeek maar ook het Nederlandse volk daar toch anders over te denken. In deze jaren werd onder meer de Stichting 'Vrienden van Bronbeek' opgericht.[21] En zodra sluiting realiteit dreigde te worden, kwam er een stroom reacties op gang in kranten en tijdschriften, op radio en televisie, van zowel particulieren als van organisaties, onder andere van (oud-)militairen.[22] Tegen alle verwachtingen in, genereerde de dreigende sluiting veel positieve aandacht.

Na de veiligstelling van Bronbeek werden in de jaren 80 steeds meer activiteiten en kortlopende exposities ontwikkeld. Mede hierdoor werd in 1985 voor het eerst het aantal van 20.000 betalende bezoekers overschreden.[23] Ook werd vanaf eind jaren zeventig het omringende landgoed ontwikkeld tot herdenkingspark. Er kwamen steeds meer monumenten die Bronbeek een lieu de mémoire maakten voor steeds meer verschillende groepen: van ex-geïnterneerden van de Japanse kampen en de in identiteitsvraagstukken verwikkelde Indische bevolkingsgroep tot Arnhemse militairen en Papoeastrijders die tussen 1942 en 1962 in Indonesië en Nieuw-Guinea gesneuveld waren. Deze verscheidenheid weerspiegelde de gelaagdheid en nuancering die ook op Bronbeek langzamerhand in de Nederlands-Indische geschiedenis werd aangebracht.

1995 was een jaar met bijzonder veel herdenkingen op Bronbeek, onder meer in verband met het feit dat de Tweede Wereldoorlog 50 jaar geleden was beëindigd. Tegelijkertijd was het einde van die oorlog ook het begin van een nieuwe oorlog in Indonesië, een onverwerkt verleden waar inmiddels veel bewoners van Bronbeek mee worstelden. Het in november 1994 aanstellen van geestelijk verzorgenden met een militaire achtergrond, zoals een emeritus-aalmoezenier en een legerpredikant, was het begin van de ontwikkeling van steeds meer expertise op het gebied van veteranenzorg en traumaverwerking.[24] Bronbeek werd ook een symbool van de zorg voor de, aanvankelijk koloniale, oud-militair en van het moderne veteranenbeleid.[25] Begin jaren negentig werden de hoofdtaken van Bronbeek uitgebreid van bejaardenzorg en collectiebeheer voor het museum tot veteranenbeleid en herdenkingen (taken die later overigens weer enigszins werden afgebouwd).[26]

Welke beeldvorming omtrent Bronbeek, ondanks al deze ontwikkelingen, bij het grote publiek het sterkst was blijven hangen, mag blijken uit de koppen die verschenen boven krantenartikelen ter gelegenheid van de verbouwing in 1997: 'Museum Bronbeek uit triomfsfeer; koloniale geschiedenis met al zijn voors en tegens belicht' (Arnhemse Courant/Gelders Dagblad, 25 februari 1998) en 'Trofeeëncollectie Bronbeek wordt professioneel museum; "We hebben lang het stempel gehad van een rechtse club"' (De Gelderlander, 29 januari 1997). Om meer recht te doen aan de nuancering van de Nederlands-Indische geschiedenis, werd op 16 augustus 2010 een nieuwe vaste tentoonstelling geopend: Het verhaal van Indië, die zowel de Nederlandse en de Indische als de Indonesische kant toont, inclusief de oorlog waarmee het afliep. Op dezelfde dag vond de officiële opening plaats van het Indisch Herinneringscentrum, dat aandacht vraagt voor de civiele kant van deze geschiedenis. Op al deze manieren verstevigde Bronbeek haar functie van lieu de mémoire en breidde haar doelgroepen uit van ex-KNIL-militairen, overige Indië-veteranen en andere militairen, tot burgers, met name de Indische bevolkingsgroep en overige mensen die een band hebben met of op zijn minst geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië.

Bronbeek als lieu de mémoire

Tegenwoordig ontvangt Bronbeek vele duizenden bezoekers per jaar (in 2013 ruim 28.000[27]), een bewijs dat het tehuis, museum en park met zijn vele monumenten nog steeds verankerd is in de Nederlandse maatschappij. Het is een lieu de mémoire van Nederlands overzeese militaire en koloniale geschiedenis, met haar al haar goede en slechte kanten.[28] Het materiële aspect omvat de gebouwen, de collectie en het monumentenpark, het symbolische aspect betreft de relatie van Nederland met Indië en later Indonesië door de eeuwen heen, en het functionele aspect blijkt uit het gebruik van Bronbeek als tehuis, museum, bibliotheek en reüniecentrum.

De vele herdenkingen op Bronbeek en de oprichting van het Indisch Herinneringscentrum getuigen van een bewust gecreëerde wil tot herinneren bij diverse bevolkingsgroepen die zich verbonden voelen met de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië. De aanleg tot metamorfose blijkt ten slotte uit het feit dat Bronbeek door de tijd heen voor verschillende groepen verschillende aspecten van deze geschiedenis heeft gesymboliseerd en dat tot op de dag van vandaag nog steeds doet.

Bronnen en geraadpleegde literatuur

Aggelen, L. van, 150 jaar Koninklijk Bronbeek (Arnhem 2013).

Bak, J. Trofeeëncollectie Bronbeek wordt professioneel museum; 'We hebben lang het stempel gehad van een rechtse club.', in: Gelderlander (editie Arnhem en omgeving), 29 januari 1997.

Bevaart, W., Bronbeek; Tempo doeloe der liefdadigheid (Utrecht 1998).

Drossaard, W., Bronbeek, een levend verleden (Franeker 1984).

Haagen, J., Museum Bronbeek uit triomfsfeer; koloniale geschiedenis met al zijn voors en tegens belicht, in: Arnhemse Courant / Gelders Dagblad, 25 februari 1998.

Ravensbergen, N.B., Het landgoed Bronbeek, Gids voor een wandeling langs gebouwen, monumenten, beelden en bomen (Den Haag, 2010).

Websites

Ministerie van Defensie, Website Bronbeek algemeen, laatst geraadpleegd op 17-10-2015:

https://www.defensie.nl/onderwerpen/bronbeek.

Website Gelders Erfgoed, geraadpleegd op 08-11-2015: https://www.gelderserfgoed.nl/media/56782/2015-04-Bezoekersaantallen_fysiek_2013.pdf.

Noten

[1] W. Bevaart, Bronbeek; Tempo doeloe der liefdadigheid (Utrecht 1998) 13-21, 31-32.

[2] P. Nora, Les lieux de mémoire vol. I-VII (Parijs 1984-1992).

[3] S.M. Hogervorst (samenstelling), Lieux de mémoire (Heerlen 2014) 13-30.

[4] Ibidem, 137-149.

[5] W. Bevaart, Bronbeek; Tempo doeloe der liefdadigheid (Utrecht 1998) 17-19, 50.

[6] W. Bevaart, Bronbeek; Tempo doeloe der liefdadigheid (Utrecht 1998) 28.

[7] Ibidem, 13-21.

[8] Ibidem, 44-50.

[9] Ibidem: 76-77.

[10] Ibidem, 79.

[11] Ibidem, 118.

[12] Ibidem, 126.

[13] Ibidem, 131.

[14] Ibidem, 133.

[15] Ibidem, 137.

[16] Ibidem, 139-140.

[17] Ibidem, 140-141.

[18] Ibidem, 144.

[19] Ibidem, 145-146.

[20] N.B. Ravensbergen, Het landgoed Bronbeek, Gids voor een wandeling langs gebouwen, monumenten, beelden en bomen (Den Haag, 2010) 7.

[21] W. Bevaart, Bronbeek, Tempo Doeloe der liefdadigheid (Utrecht 1998) 168.

[22] Ibidem, 163.

[23] Ibidem, 176.

[24] Ibidem, 195.

[25] Ibidem, 208-209.

[26] Ibidem, 204-205.

[27] www.gelderserfgoed.nl, geraadpleegd op 08-11-2015.

[28] W. Bevaart, Bronbeek, Tempo Doeloe der liefdadigheid (Utrecht 1998), 205, 209.

24 mei 2015