Momentopname
Ik hoop je te vinden in Cirebon in Indonesië. Het lijkt meteen raak. Uit de verhalen weet ik dat je hier in een schoolgebouw bivakkeerde en tegenover het hotel waar ik verblijf staat een voormalige MULO-school. Mijn verbeelding slaat onmiddellijk op hol, tot ik me realiseer dat ik helemaal niet weet of dit die school is; Cirebon is inmiddels uitgedijd als een wijnvlek over een tafellaken. Voor vertrek heb ik je fotoalbum grondig bestudeerd, maar hier herken ik helemaal niets.
Ik probeer je te traceren in Singaparna, een dorpje langs de weg van Garut naar Tasikmalaja, ook wel de Dodenweg genoemd omdat er zoveel konvooien werden aangevallen. Aan de ene kant van de weg liggen sawahs in de diepte en aan de andere kant steil oplopende berghellingen. Als je hier werd aangevallen kon je geen kant op. Vlak bij dit dorp kreeg je onenigheid met een meerdere en besloot je ineens dat het genoeg was. Maar Singaparna is geen dorp meer, het is een miljoenenstad geworden. Het zandpad dat er langs liep is nu een geasfalteerde vierbaansweg en of jij hier ooit hebt gelopen: geen idee.
Ik zoek je in Garut, waar je door de Krijgsraad te Velde werd veroordeeld voor het weigeren van een bevel. Anderhalf jaar kreeg je voor het volharden in ongehoorzaamheid in tijden van oorlog tijdens een directe actie tegen de vijand. Misschien is er nog iets te vinden van het gebouw waar de Krijgsraad zetelde, van de gevangenis waar je zat, maar verder is Garut een lelijke plaats rond een stoffige alun-alun. De hotels concentreren zich aan de rand, in Cipanas, een vakantie- en kuuroord vanwege de zwavelbaden. Jou vind ik er niet.
Dagelijks realiseer ik me dat ik hier de wereld van je fotoalbum helemaal niet ga vinden. De tweede helft van de twintigste eeuw is eroverheen geraasd. Wat had ik verwacht?
De laatste dag breng ik door in Jakarta. Ik vind een gids die me naar Meester Cornelis kan brengen, een militaire wijk met vrijstaande huizen voor de officieren en verschillende kazernes, waaronder die aan de Berenlaan. Bij aankomst werd je vanuit Tandjong Priok rechtstreeks hiernaartoe gebracht om te acclimatiseren. Inmiddels is het een armoedige woonkazerne voor de soldaten. De galerijen hangen vol met vrolijk gekleurde was, in de kleine kamertjes wonen nu grote gezinnen, aan het aantal slippers voor de deuren te zien.
Op een van die galerijen staat een jongeman van een jaar of twintig tegen een pilaar geleund een sigaret te roken. Hij kijkt uit over het centrale pleintje, de golfplaten daken en in de verte de wazige bergen. Ik kijk door zijn ogen en ineens herken ik het uitzicht, de eerste foto in je album. Nu weet ik het zeker: hier stond jij, geleund tegen een pilaar, uitkijkend over het pleintje, de daken en de bergen. De jongeman kijkt me vorsend aan.
Ik neem je niks kwalijk, je kunt me niet kennen. Je schiet de peuk weg tussen duim en wijsvinger, in een toekomst die je heeft ingehaald.