Sporen

16-05-2015

Sporen

Na een vruchtbare zomer ligt de volvette klei van de Beemster uit te rusten in de milde herfstzon. De wandeling door dit weidse land heeft me niet voorbereid op wat er achter het roestige hekwerk ligt te wachten: een bruingrijs betonnen monster met holle, hongerige ogen. Hij heeft net een groep kinderen van een leeftijd waarop je alles nog wilt weten naar binnen gewerkt. Het is open dag bij Fort Spijkerboor, onderdeel van de wereldvermaarde Stelling van Amsterdam. De gids vertelt ons dat het een erkend cultuurmonument is, een voorbeeld van innovatieve verdediging en waterbeheersing.

Voor mijn vader was het een gevangenis. Hij had zich aangemeld als oorlogsvrijwilliger in wat toen voor veel mensen nog Nederlands-Indië heette. Na het benauwde leven in de onderduik voor de Arbeitseinsatz was het tijd voor actie. Het beeld van de met gejuich binnengehaalde Canadezen lag nog vers in zijn geheugen. Maar de werkelijkheid op Java pakte iets anders uit. Na de eerste zogenaamde politionele actie was het op een dag domweg genoeg en weigerde hij een bevel. Voor de Krijgsraad te Velde in Garoet werd hij tot anderhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld, waarvan hij één jaar in Indonesië en een halfjaar in Fort Spijkerboor doorbracht.

De schemerige gangen ademen vocht en kilte. Na de officiersverblijven en de observatiekoepels komen we bij de gevangenislokalen. Hier sliepen ze met z'n achttienen in de tijd dat het fort een gevangenis was. Terwijl de gids vertelt dat de kast naast de stalen celdeur een wc was met, heel modern voor die tijd, een stankafsluiter, probeer ik me voor te stellen hoe mijn vader in de propvolle ruimte op z'n brits lag te woelen. Hier ligt het roemloze einde van zijn Indisch avontuur.

Militaire oefening was verplicht voor de militairen die in het fort gevangen zaten, maar mijn vader piekerde daar niet over. Bij zijn vertrek uit Indonesië was hij officieel ontslagen als oorlogsvrijwilliger, dus wat nou militaire oefening. Uiteindelijk moest hij in plaats daarvan in de moestuin van het fort werken. Het was als strafmaatregel bedoeld, maar voor mijn vader was er geen mooiere klus denkbaar: lekker buiten, met zijn handen in de aarde, kijken hoe de aardappelplanten groeien. Bovendien kon hij het goed vinden met de bewaker op de tuin, de oude B., met die man kon hij praten. Naderhand schreven ze elkaar nog een brief, al was dat eigenlijk verboden. Bewakers mochten geen contact onderhouden met ex-gedetineerden, maar mijn vader wilde graag vertellen hoe het hem na zijn vrijlating was vergaan, en B. begreep eigenlijk ook niet wat voor kwaad daarin stak, al drukte hij mijn vader wel op het hart er verder met niemand over te praten.

De brief van B. heb ik in mijn tas, een tastbaar overblijfsel van een ongrijpbaar verleden. Het is niet zo'n lange brief geworden, want het was zaterdagavond en B. moest schaken met zijn zoon, het bord stond al een kwartier op tafel. Er staan voornamelijk alledaagse dingen in: het rantsoen tabak is omhooggegaan, Sinterklaas is op bezoek geweest in het fort, ze krijgen nog steeds nieuwe jongens uit Indië binnen en de opzichter van de tuinen heeft een nieuw stuk grond om laten spitten.

De rondleiding is ten einde. Ik sta buiten op de aarden wal die het terrein van het fort omsluit. Het is gek, maar hier heb ik het gevoel dat ik veel dichter bij mijn overleden vader ben dan in Indonesië, waar ik een maand lang heb geprobeerd zijn voetsporen te volgen. In het tedere strijklicht gloeit het gouden haantje van de kerk van De Rijp op. Dit landschap zal mijn vader, op zijn knieën tussen de aardappelplanten, vast en zeker aan Friesland hebben doen denken, aan thuis. De gids, die hier al meer dan zeventig jaar woont, komt naast me staan. Ik twijfel of ik hem de brief zal laten zien, zal vragen of hij die bewaker heeft gekend.

Voorzichtig begin ik met een inleidende vraag: 'Was de moestuin van het fort binnen of buiten de wal?'
De gids kijkt me verbaasd aan, laat zijn ogen even over het landschap gaan, alsof hij zich de precieze plaats probeert te herinneren. Dan schudt hij langzaam zijn hoofd.
'Moestuin?' Alsof hij het woord voor het eerst hoort. 'Er is nooit een moestuin geweest bij het fort.'