Vaarwel
Vaarwel
Mistroostig kèkwoetten de meerkoeten in de ochtendschemer achter de patrijspoort. Nooit meer tandenpoetsen met dit uitzicht. Ze kuste haar lief, die nog in het vooronder lag te slapen; zachtjes, zodat hij niet wakker werd. De avond ervoor had ze al een paar nette schoenen in haar tas gestopt, voor op het werk. Twee paar rubberlaarzen stonden nog op het dek, net buiten de deur van de kajuit. De optrekkende kou van het water was erin gekropen, voelde ze toen ze haar slaapwarme voeten in het kleinste paar stak. Dit zou ze echt niet missen: het gebagger naar de bushalte aan de Van Eesterenlaan en weer terug naar huis, elke ochtend en avond.
'Wacht maar,' had haar lief gezegd, een geboren Amsterdammer die de windrichting bepaalde aan de hand van de aanvliegroute van vliegtuigen. 'Als hier eenmaal alles is volgebouwd, ga je terugverlangen naar deze periode.'
Ze moest toegeven: voor haar was het betrekken van een woonboot in het Oostelijk Havengebied een van de weinige manieren om in Amsterdam te wonen zonder aan claustrofobie te bezwijken. Nog één keer keek ze achterom naar de Manzate, in diepe rust dobberend aan zijn touwen. Alleen de zonnig gele mast lichtte duidelijk op in de schemer, een houvast om herinneringen omheen te winden. Zoals 's nachts wakker worden van de reuzencontainerschepen die onder spookachtige verlichting hun inhoud, miljoenen liters Zuid-Afrikaanse wijn, overpompten in megavaten aan de Zeeburgerkade. Of de versperring van de toegang tot Borneo die ze met de bewoners hadden georganiseerd, als protest tegen het asociale gedrag van het werkverkeer dat het 's ochtends praktisch onmogelijk maakte van het eiland af te komen. En kijk nu wat ze ervan maakten: één grote betonwoestijn; zelfs geveltuintjes waren verboden, want blauw is groen, hadden de architecten bedacht.
De hengsels van haar tas sneden in haar schouder. Idioot eigenlijk om de hele dag een dik boek mee te sjouwen, maar ze wilde niet riskeren dat Ahab's wife in een van de verhuisdozen zou verdwijnen. Ze leefde in dat boek, het verhaal van Una, vrouw van Ahab, de van een witte walvis bezeten kapitein uit Moby-Dick. Het wachten en wachten in het huis aan de haven, maar al wat er binnenvoer, geen Pequod. Dus observeerde Una andere dingen vanaf haar dakterras, mensen bijvoorbeeld en sterren. Verdriet scherpt de blik.
Nu pas zag ze dat de eindeloze hekwerken langs het betonplatenpad naar de bushalte van het merk MOBI waren. En dat het groepje mensen dat ze elke ochtend bij de halte aantrof, verbluffend veel overeenkomsten vertoonde met een kudde verregende schapen die beschutting zocht bij een open hek.
De bedompte warmte in de bus maakte haar opnieuw slaperig. Aan romantische momenten wilde ze al helemaal niet denken, maar ongewild schoof het beeld van de kajuit van de Manzate voor haar geestesoog, de avond na het tekenen van de koopakte. Bij het geflakker van waxine-lichten zaten ze samen te kijken, ruiken, luisteren, voelen. Het was als een nieuwe liefde, dit glanzend gelakte schip met zijn geuren en geluiden. Aan de overkant van het water waren namen van pakhuizen uitgelicht: Maandag tot en met Vrijdag. Appartementen voor burgers. Dat ze zelf al gauw weer zouden uitkijken naar een huis aan de wal, daar konden ze zich niks bij voorstellen.
De bus dook de Czaar Peterstraat in, waar het altijd donkerder leek te worden. Hier woonden ook mensen. Een collega was hier geboren en piekerde er niet over zelfs maar naar een andere straat in de buurt te verhuizen. Dorpstrouw, dat kende ze, zij het ook alleen van horen zeggen. Maar hier leken de huizen gemaakt om mensen te vermorzelen, alles opgeknipt in etages waar je je kont niet kon keren. Op de bovenste verdiepingen leken de panden zich nog eens extra naar elkaar toe te buigen, zodat je vooral maar goed bij elkaar naar binnen kon kijken.
Hosanna, de bocht naar de Oostenburgergracht. Ineens was er weer licht en water, en iets verderop de vrolijke gele bogen van scheepswerf 't Kromhout, dezelfde kleur als de mast van de Manzate. O, wat had ze zich stoer gevoeld, onderweg naar de scheepskeuring op een werf in Zaandam. Met wapperende haren stond ze in de striemende regen op het voordek te kijken of ze vaart moesten minderen voor de pont over het IJ. Haar lief stond aan het roer en liet de stoom-fluit shoeshoeën. Nog steeds hadden ze weinig woorden nodig om elkaar te begrijpen.
Uiteindelijk was de Manzate het breekpunt geworden. Het probleem zat 'm in het hart van de boot, wat ze een beetje gekscherend de machinekamer noemden. Praktisch de hele ruimte werd in beslag genomen door een dieselmotor, een originele Industrie. Zo nu en dan stonden er wild-vreemden op de kade die vroegen of ze de Industrie even mochten zien. Dat mocht, en trots dook haar lief met de bezoeker de machinekamer in. De bus naderde het centraal station. Hier ging ze ondergronds, het laatste stuk naar haar werk.
Op een dag werd hij ziek, haar lief. Dus bleef hij thuis, en werd nog zieker. De huisarts wist hem na de nodige testen te vertellen dat hij allergisch was voor het huisstof op de boot, dat onvermijdelijk deeltjes bevatte van de rode diesel die alles doortrok, zoals ze ook al aan hun kleren hadden geroken. Als er niet snel iets veranderde in zijn situatie zou hij weer net zo doodziek worden als in zijn jeugd en waarschijnlijk in het ziekenhuis belanden, of erger. Zo jammer dat hij niet op de boot kon blijven wonen.
Als ze vanavond weer op Centraal stond zou ze niet de bus naar Amsterdam-Oost nemen maar de trein richting het oosten van het land, waar de verhuisdozen zouden staan wachten om uitgepakt te worden. Er was één troost: als ze maar goed genoeg zou zoeken tussen al die dozen, dan zou ze hem zeker vinden.